Pierre Drieu La Rochelle (1893-1945) was een Franse schrijver van romans, verhalen en politieke essays.
Drieu wordt vaak veroordeeld vanwege zijn collaboratie met de Nazi’s vanaf 1934. Daarmee wordt hij wel erg makkelijk weggezet. Zijn politieke voorkeur veranderde nogal eens van richting. Hij was met name voorstander van één sterk Europa, waarbij hij eind jaren dertig geloofde dat Duitsland dat zou gaan bieden. In 1943 was het geloof in de Nazi’s alweer verdwenen en verdiepte hij zich meer en meer in Oosterse spiritualiteit en het Stalinisme. In 1945 slaagde zijn derde zelfmoordpoging.
Arnold Heumakers schreef (de Volkskrant, 13-11-1992) bij het verschijnen van Pierre Drieu la Rochelle’s, Journal 1939-1945:
Uit dit prachtige autobiografische verhaal blijkt hoezeer Drieu van jongs af aan door zelfmoord werd gefascineerd. Hij zag zelfmoord als een van de manieren die de mens had bedacht om de ‘muur van zijn gevangenis’ te doorbreken. Vandaar zijn tevredenheid dat hij nu door de buitenwereld werd gedwongen tot wat hij eigenlijk altijd al had gewild. Pas aan het eind wordt de bijna serene stemming even doorbroken, wanneer Drieu bekent dat het ook simpelweg angst is die hem drijft – ‘angst om geslagen te worden, verscheurd door de meute, angst om vernederd te worden door politieagenten en rechters...'
Reden om bang te zijn had Drieu in 1944 en 1945 meer dan genoeg. Toen hij zijn laatste en succesvolle zelfmoordpoging deed, was juist een opsporingsbevel tegen hem uitgevaardigd. Als een van de meest notoire collaborateurs kon hij zonder twijfel rekenen op een zware gevangenisstraf. Misschien zou hij zelfs ter dood zijn veroordeeld, net zoals zijn collega-schrijver Robert Brasillach, die op 6 februari 1945 voor het vuurpeloton kwam.
[…]
Volgens zijn joodse vriend Emmanuel Berl was Drieu niet altijd antisemiet geweest; het zou hem pas omstreeks 1934 als een ‘suikerziekte’ te pakken hebben gekregen. Het verhinderde hem ook niet tijdens de bezetting zijn joodse vrienden en vriendinnen, onder wie zijn eerste vrouw, te hulp te komen wanneer zij door de Duitsers werden gearresteerd. Merkwaardigerwijs lijkt Drieu niet te hebben beseft wat de gearresteerde joden die hij niet hielp in Duitsland en Polen te wachten stond. Nergens in het dagboek vinden we ook maar iets dat verwijst naar de realiteit van de vernietigingskampen.
Emmanuel Berl wijdt in De aanwezigheid van de doden een kleine twintig pagina’s aan Drieu.
‘In zijn roman Le feu follet komen de angst en de afschuw tot uitdrukking die de dood van een van zijn vrienden [Jacques Rigaut], die aan zijn heroïnegebruik was bezweken, hem inboezemde. En nu probeerden serieuze auteurs, zelfs Sartre, zijn karakter te verklaren door zijn drugsgebruik. Ik heb het in 1946 meteen voor hem opgenomen in een boek getiteld Prise de sang, dat trouwens vrijwel niemand gelezen heeft. Een totaal inefficiënte poging hem te verdedigen.’
links |