Gellu Naum werd op 1 augustus 1915 te Boekarest geboren als zoon van de dichter Andrei Naum, die het jaar daarop sneuvelde, toen Roemenië de Eerste Wereldoorlog inging. In 1935 ontmoet hij de Roemeense schilder Victor Brauner, die sinds vijf jaar in Parijs woont, waar hij deel uitmaakt van de surrealistische beweging. Door contacten met de Roemeense schilders en schrijvers in Parijs was het surrealisme niet onbekend in Boekarest. Toch worden de twee dichtbundels die Naum publiceert met tekeningen van Brauner beschouwd als de eerste volwaardige surrealistische werken in Roemenië: Drumeţul incendiar (De stokende wandelaar, 1936) en Libertatea de a dormi pe o frunte (De vrijheid om op een voorhoofd te slapen, 1937).
Na zijn studies in de wijsbegeerte aan de universiteit van Boekarest, vertrekt hij in de herfst van 1938 naar Parijs om aan de Sorbonne zijn proefschrift voor te bereiden. Men ziet hem echter vaker op terrasjes in gezelschap van André Breton, Benjamin Péret en zijn landgenoten Gherasim Luca en Jacques Hérold. Bij hun terugkeer naar Boekarest richten Luca en Naum in 1939 de Roemeense surrealistische groep op. Hij publiceert nog een derde bundel, Vasco da Gama (1940), met een prent door Jacques Hérold, maar daarna wordt het noodgedwongen stil vanwege de Tweede Wereldoorlog.
Tijdens de jaren 1945-1947 ontplooit de surrealistische groep een enorme activiteit. Het zijn ook de jaren waarin Paul Celan in Boekarest woont, waar hij deelneemt aan de activiteiten van de groep. Op korte tijd publiceert Naum een vierde dichtbundel, drie prozawerken en een manifest. In 1946 wordt een nieuwe dichtbundel geweigerd door de communistische censuur; eind 1947 wordt de groep verboden. Sommige leden vluchten naar Parijs, anderen leggen zich neer bij de directieven van de Communistische Partij, Gellu Naum zwijgt.
Het zal tot 1968 duren voor Naum opnieuw kan publiceren als dichter en prozaïst. In de tussenliggende periode houdt hij zich in leven met vertalingen (van Beckett, Diderot, Dumas, Kafka, Sjolochov en Stendhal, onder anderen) en het schrijven van kinderboeken. Meer bepaald de avonturen van de kleine, naïeve en sympathieke pinguïn Apolodor, geschreven in 1959 en 1964, kenden en kennen nog altijd een verdiend succes als troeteldier van de Roemeense kinderen.
Gellu Naum vindt pas volop erkenning na de val van Ceauşescu. Voor de postcommunistische generatie is hij niet alleen een toonbeeld van integriteit, maar ook een getuige die uit de eerste hand kan spreken over de avant-gardes, vóór het IJzeren Gordijn die aan het oog onttrok. Internationaal dringt zijn naam door met vertalingen van de roman Zenobia (1985), of bloemlezingen, zoals Rede auf dem Bahndamm an die Steine (Toespraak op de spoorweg tot de stenen, 1998), waarvoor hij en zijn vertaler Oskar Pastior in 1999 werden bekroond met de Europese Prijs voor Poëzie. Gellu Naum overlijdt op 29 september 2001 te Boekarest.
links |