‘Om te schrijven heb ik afstand nodig,’ zegt Rui Cóias als Harrie Lemmens (zijn vertaler) hem ontmoet in Lissabon, de stad waar hij geboren is (in 1966) en waar hij samen met zijn vrouw en twee kinderen woont. Afstand van mensen en plaatsen, van vaste patronen. Een soort innerlijke dwang om het normale van tijd tot tijd aan de kant te schuiven en te reizen, grenzen op te zoeken. Landschappen die iets guurs en onheilspellends hebben, die met ondergang en afgrond samenhangen, zoals de gebieden in Vlaanderen en Noord-Frankrijk waar zich het drama van de Eerste Wereldoorlog heeft afgespeeld. De poëzie die zo ontstaat lijkt nog het meest een mistig turen in een haast mystieke omgeving, om iets te begrijpen van vluchtig geluk en de schoonheid van de wereld, maar ook, en misschien vooral, van de dood en het verstrijken van de tijd. Het desolate oefent een bijna romantische aantrekkingskracht uit, maar hij is zich terdege bewust van de vaak gruwelijke werkelijkheid die daarachter schuilgaat. ‘Schuldige landschappen’ zou Armando zeggen.
links |